Het eerste strijken van de sloepen

(hoofdstukken 35 t/m 51), ets

De dubloen

De gouden dubloen in het midden van de prent is door Achab ceremonieel aan de mast genageld als beloning voor de eerste die Moby Dick ziet. Hierbij treed aan het licht dat de reis voor hem persoonlijk door wraakzucht is ingegeven. Wraak op het monster dat bij een eerdere confrontatie zijn been heeft verbrijzeld.

De masttop

Blootgesteld aan de zon maakt het voortdurend deinen van het schip de uitkijk in de masttop gevoelig voor visioenen en grootse dromen. Melville vergelijkt de top van de mast, door Reuvers op de achtergrond afgebeeld, daarom met zuilen. Zoals die van de heilige Simon de Styliet, het beeld van Napoleon op de zuil van Place de Vendome en het beeld van Nelson op de zuil in Dublin, rechtsboven in de ets.

De kaart, roeiers en nog meer walvissen

Centraal op de achtergrond staat, in het rood getekend, een kaart met de routes die walvissen in de loop van de seizoenen afleggen. Links daarvan, ook in het rood: de sloep van Achab met een zwart-wit gravure van zijn roeiers. Bovenin de ets twee walvissen. Links het profiel van een potvis uit een handboek voor walviskapiteins, rechts een baleinenwalvis. Onder de zuil van Nelson – een plaatje uit de Encyclopedie Larousse – van Cuvier, de 18de-eeuwse naturalist. Melville noemt hem in een hoofdstuk, waarin hij uitgebreid aandacht besteed aan de bloeddorst die vroeger dikwijls aan walvissen werd toegedicht.

Grote pik

Het portretje van Shakespeare, links onder de dubloen, verwijst naar de grote invloed van de dichter op het taalgebruik van Melville. Soms geïllustreerd met een letterlijk citaat: “The deed is done”. De rode penis, over de titelpagina van een historisch lesboek voor navigatie, is een lemmet van een Oostenrijks zwaard uit de 18de eeuw, dat is versierd met kleine pikkies die op een grote pik jagen. De essentie van Moby Dick in een notendop.