De kuikens van Moeder Carey
(hoofdstukken 103 t/m 119), schilderij
Het stempel van de walvis
Melville ziet in een afbeelding van de granieten latei boven de deur van de Egyptische tempel van Denderah, in de zonneschijf van Ra, ten de vorm van een walvisstaart. Groen, midden boven in het schilderij.
Naderend onheil
Stormvogels, onder in het schilderij, worden door zeelui de kuikens van Moeder Carey genoemd. Ze kondigen onheil aan omdat ze verschijnen als er storm op komst is. Het woelende water brengt het plankton aan de oppervlakte waar stormvogels gek op zijn. Midden in een storm lijkt het of de grazende vogels over de golven lopen. Het Sint Elmusvuur dat de masten van de Pequod als kaarsen doet vlammen is ook een traditioneel voorteken voor naderend onheil. In het spookachtige blauwwitte schijnsel lijkt de gigantische, gitzwarte neger Daggoo wel driemaal zijn normale postuur. Het Yoruba orakelbord in het midden van schilderij is een verwijzing naar deze scene.
De ringen van houtsnijwerk geven de dynamiek weer in het hart van het universum en is een vooraankondiging van de slechte afloop van het verhaal en de fatale koers van Achab.
Saturnus
“Plaats uzelf als een sultan neer tussen de manen van Saturnus, bezie een enkel mens die in gedachten verzonken is, en hij lijkt een wonder…” Saturnus, het symbool van de trotse eenling Achab, linksboven in het schilderij.
Scheermessen
Achab laat Perth, de smid, een toggle harpoen maken, waarvan de weerhaken worden gesmeed van Achab’s scheermessen. Het scheermes van Reuvers’ vader hangt midden in het schilderij. Het Larousse plaatje links ervan gaat over Lewis Temple, een voormalig weggelopen slaaf en uitvinder van de toggle harpoen, waarvan de punt, eenmaal door de huid gespiesd, scharniert aan de rest van de harpoen, waardoor hij minder snel losschiet. Temple, is net als Perth, a black blacksmith. Een woord-verdubbeling waar Melville, denk aan de Manxman, graag mee speelt.
De harpoen steekt oranje in het schilderij naar boven, links daarvan: HaHa, zoals besproken in Het rondvaren van de wereld.
Fedallah met de zijnen
Fedallah en zijn islamitische matrozen vormen de bemanning van de persoonlijke sloep van Kapitein Achab. Achab heeft ze buiten de reders om aangenomen en in het ruim verstopt om zelf op Moby Dick te kunnen jagen. De koefische kalligrafie op de achtergrond van het schilderij verwijst naar de islamitische bemanning. Fedallah, met zijn witte tulband en zijn uitstekende tand waarin een slangenkop is gesneden, heeft een broeierig onderdanige relatie met Achab. Hij voedt Achab in zijn waanzin. In een eerder hoofdstuk (73) verdenken Stubb en Flask hem ervan dat hij de duivel is die probeert Achab te verleiden met een mefisto-achtig aanbod zijn ziel (of zijn zilveren horloge) te ruilen voor Moby Dick.
Na een jacht in de avonduren lukt het de sloep van Achab niet om met hun buit voor het donker naar de Pequod terug te keren en zij brengen de nacht door in open water bij de gedode walvis. Achab vertrouwt Fedallha toe dat hij van lijkwagens heeft gedroomd, waarop deze hem bezweert dat Achab nooit in een kist zal belanden. Achab kan alleen door hennep sterven en zal voor hij sterft twee lijkwagens zien. De onwaarschijnlijkheid van zo’n gebeuren, op volle zee, stimuleert bij Achab het idee onsterfelijk te zijn.
Je plaats weten
Het oudst bekende navigatie-instrument is het astrolabium, voorloper van het kwadrant en het sextant. Onder Mercurius is een astrolabium afgebeeld met een schijf uit een astrolabium daarachter, daar weer onder een blauwe lijntekening van een sextant en rechts daaronder een wandelaar met een astrolabium in een nacht met sterren als op de dubloen. Met het vertrappen van het kwadrant neemt Achab het in zijn waanzin op tegen de grote machten van de natuur, de zon en niet lang daarna de bliksem. Hij weigert koppig zijn plaats te weten.
Maanzieke Pip
Pip is uit de sloep gesprongen en kan nog maar net worden gered ten koste van een walvis. Als hij even later weer uit angst uit de sloep springt, laten de matrozen hem alleen achter in de oeverloze oceaan. Later, bij toeval, weer door de Peqoud opgepikt, heeft hij, naar hij zegt, Gods voet op de trapper van het weefgetouw gezien. Vanaf dat moment praat hij alleen nog, met de grootste verachting, over zichzelf in de derde persoon. Zijn gekte staat diametraal tegenover de gekte van Achab, zijn lafheid en zelfverzaking tegenover Achab’s hoogmoedig egotisme.
Queequeg krijgt koorts en laat zich een doodskist maken. Hij neemt er in plaats met het ijzer van zijn harpoen, een zakje houtaarde, dat van de scheepsbodem is geschraapt, een kruik zoet water en Yoyo, zijn afgodsbeeldje. Pip, met zijn tamboerijn, neemt snikkend afscheid van hem. Reuvers beeldt Pip af in een reeks blauwe filmstills aan de rechterkant van het schilderij. Daaronder een potvisfeut in een bebloede hand refererend aan De afmetingen van de walvis.
n